
Jurisprudentie
ZB6401
Datum uitspraak1996-02-08
Datum gepubliceerd2003-02-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers94/393 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-02-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers94/393 WUV
Statusgepubliceerd
Uitspraak
94/393 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad,
verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 oktober 1994 heeft verweerster ten
aanzien van eiser, na gemaakt bezwaar, een besluit
genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen
vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV).
Namens eiser heeft mr J.C.M. van Berkel, medewerker van
het Buro voor Rechtshulp Zuid-Limburg, tegen dat besluit
beroep ingesteld bij de Raad. Bij aanvullend
beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met dat
besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift (met bijlage)
ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 18
januari 1996, waar eiser is verschenen bij zijn
gemachtigde mr Van Berkel, voornoemd, en waar verweerster
zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen,
werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, die is geboren in 1943 en die is
erkend als vervolgde in de zin van de WUV, heeft bij
verweerster een aanvraag doen indienen onder meer om
toekenning van een vergoeding van dan wel tegemoetkoming
in de kosten van extra vakantie in de jaren 1993, 1994 en 1995.
Bij besluit van 10 december 1993 heeft verweerster
geweigerd om eiser in aanmerking te brengen voor de
gevraagde voorziening op de grond dat de noodzaak voor
die voorziening in het kader van de uit de vervolging
voortvloeiende ziekten of gebreken medisch en/of
medisch-sociaal niet aanwezig wordt geacht. Een namens
eiser tegen dit besluit ingediend bezwaarschrift heeft
geleid tot het thans bestreden besluit, waarbij
verweerster haar weigering heeft gehandhaafd.
In beroep is namens eiser gesteld dat de medische
gedingstukken wel indicaties bevatten voor toekenning van
de gevraagde voorziening. Voorts is betoogd dat het
(vaker) bijwonen van samenkomsten en bedevaarten voor
eiser, die behoort tot de zigeunergemeenschap, gezien
moet worden als (extra) vakantie.
De in dit geding te beantwoorden vraag of het bestreden
besluit in rechte stand kan houden, beantwoordt de Raad
ontkennend, waartoe hij het volgende overweegt.
Verweerster heeft de gevraagde voorziening geweigerd
omdat zij (mede) op grond van het advies van de
geneeskundig adviseur die op 4 juli 1994 aan eiser een
huisbezoek heeft gebracht, van mening is "dat er geen
medische of medisch-sociale indicatie aanwezig is in
verband met (eisers) ziekten of gebreken die door of in
verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd, te
weten (eisers) hoofdpijnklachten, die toekenning van de
door (eiser) gevraagde voorziening rechtvaardigt". Op
grond van het persoonlijk onderhoud met eiser heeft
bedoelde geneeskundig adviseur in zijn advies d.d. 23
september 1994 geconcludeerd dat de reeds causaal
aanvaarde hoofdpijnklachten zijn verergerd en leiden tot
invalidering op het moment van het huisbezoek, dat er
sprake is van een progressief beeld, dat eisers
psychische klachten - gezien de inhoud van de
problematiek - als causaal kunnen worden aanvaard en dat
extra vakantie medisch-sociaal wenselijk is. Tot die
conclusie kwam hij, terwijl hij de beschikking had over
een korte verklaring van eisers huisarts, blijkens welke
verklaring er door deze huisarts nooit een verwijzing
voor eisers klachten is geweest en er ook geen
medicamenteuze behandeling is ingesteld.
Namens verweerster is gesteld dat op grond van een
discussie in de Raadskamer WUV naar aanleiding van het
medisch advies de huisarts nogmaals is benaderd. Op grond
van de nader ontvangen informatie, waaruit opnieuw bleek
dat eiser voor zijn hoofdpijnklachten nimmer is verwezen
dan wel medicamenteus is behandeld, is besloten "dat uit
de voorhanden informatie niet blijkt dat er sprake zou
zijn van een behoefte aan een extra vacantie".
De Raad is van oordeel dat hier niet gesproken kan worden
van een deugdelijk medisch onderzoek dat ten grondslag
behoort te liggen aan een beslissing als hier in geding.
Ook van een deugdelijk onderzoek naar de behoefte van
eiser aan extra vakantie is geen sprake geweest. Het
bestreden besluit is aldus onzorgvuldig voorbereid.
Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen zal
verweerster een nieuwe beslissing op bezwaar moeten
nemen.
De Raad merkt nog op dat hij de stellingname van
verweerster in haar verweerschrift dat het bezoeken van
samenkomsten en bedevaarten georganiseerd voor en door de
zigeunergemeenschap "hooguit (duidt) op een binnen de
zigeunergemeenschap gebruikelijke besteding van de
zomerperiode" allerminst houdbaar acht, waarbij de Raad
erop wijst dat verweerster - blijkens eerdere bij de Raad
aanhangige gedingen omtrent de toepassing van de
artikelen 20 en 21 van de WUV - deelname aan bedoelde
activiteiten heeft aangemerkt als vakantie.
Gelet op het voorgaande acht de Raad termen aanwezig om
verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiser,
bestaande uit ƒ 1.420,- aan kosten van rechtsbijstand.
Het van de zijde van eiser gedane verzoek om veroordeling
van verweerster tot vergoeding van schade op de voet van
artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, wijst de
Raad thans af, aangezien eerst duidelijkheid zal zijn
verkregen of en zo ja in welke omvang bij eiser schade
bestaat, nadat verweerster de nadere beslissing op
bezwaar zal hebben genomen.
Op grond van het bovenstaande dient te worden beslist als volgt:
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuwe beslissing op bezwaar
neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser tot
een bedrag groot ƒ 1.420,- , te betalen door de Pensioen- en
Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad;
Bepaalt voorts dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan
eiser het griffierecht ad ƒ 50,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter
en mr W.D.M. van Diepenbeek en mr H.R. Geerling-Brouwer
als leden, in tegenwoordigheid van mr A.H. Beijer als
griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 1996.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A.H. Beijer.
HD
01.02